Radmaker

Radmaker

Houten wielen worden er in Nederland nauwelijks nog gemaakt, maar voor 1940 waren er in ieder dorp wel één of meerdere radmakers of timmerlieden die samen met de plaatselijke smid raden maakten. Die waren vooral bestemd  voor het gebruik op boerderijen (karren, rijtuigen, kruiwagens, e.d.).

Om zo'n houten wiel, of rad genoemd, te maken begon men met het maken van een naaf uit een eiken- of essenboomstam met de juiste diameter en die op lengte te zagen voor de te maken naaf.

Dan werd op een hakblok met een hakbijl en paalmes de ruwe vorm van de naaf gemaakt.

Hierna werd op een houtdraaibank de naaf rond gemaakt en verder afgewerkt. Dan werden loodrecht op de naaf gaten gemaakt voor de spaken, met een avegaar voorgeboord

om daarna met een steekbeitel de gaten op maat te maken. Daarna werd in het midden van de naaf met een avegaar een gat geboord voor de as. Dat gat werd op maat gemaakt met een busboor.

Om de spaken zo sterk mogelijk te krijgen werd het hout gekloofd, zodat de spaken recht op de draad waren. Nadat de essenhouten spaken in de naaf zijn geslagen, werd met een houten passer de ronding afgetekend. Er werden altijd twee dezelfde raden gemaakt met dezelfde afmeting. Het aantal spaken was altijd een even getal, zodat de te maken segmenten dezelfde lengte hadden met daarin twee gaten voor de spaken. Als de segmenten met een pen en gat-verbinding op de spaken zijn geslagen, werd de ronding bijgewerkt, zodat er bij de smid een ijzeren hoepel omheen gemaakt kon worden.

De lengte van de hoepel van bandijzer werd zo uitgemeten dat de hoepel gloeiend heet gemaakt moest  worden om uit te zetten en dan met vereende krachten over het rad werd geslagen. Daarna werd het met water afgekoeld zodat door krimp van de hoepel de velg, de spaken en de naaf muurvast tegen elkaar gedrukt werden.

De raden met ijzeren assen werden dan naar de timmerman of rijtuigbouwer gebracht om het gevraagde vervoermiddel verder af te bouwen.