Mutsen

Mutsen

In de glazen kast met knipmutsen ziet u aan de linkerkant een witte, kanten knipmuts met een grote kraag. Aan de rechterkant een witte, kanten knipmuts met een kleine kraag. De mutsenbollen zijn gemaakt van plumetis. Dat is tule die geborduurd is met grote of kleine, ronde bloemmotieven. De kragen zijn van stippeltjestule afgezet met Beverse (Belgische) kant. De voorstrook is zeer fijn geplooid met Valenciënnekant. Deze mutsen stammen uit de periode eind 19e begin 20e eeuw.

Op het tweede schap ziet u weer twee kanten knipmutsen, allebei met een brede kraag en dat betekent dat de draagsters rijk waren. Kant was erg duur, dus had een muts een kleine kraag dan was de eigenaresse minder draagkrachtig. Op hun veertiende jaar begonnen meisjes al met het dragen van een knipmuts. De naam is afkomstig van een neepjesijzer waar plooien mee werden gemaakt in de voorstrook en de kraag. Om de mutsen te plooien zijn er nu ook speciale attributen als hulpmiddel om de muts na het wassen weer mooi in de plooi te krijgen.

Op het derde schap ziet u aan de linkerkant een witte, katoenen rouwmuts met smalle plooien in de kraag. Deze muts heeft geen versieringen. De rouwperiode was gebonden aan strenge regels ofwel gebruiken. Er over heen een zwarte hoed voor de rouw. Dit alles uit de tijd van omstreeks 1920. De rechtermuts is een kanten muts met een zwarte hoed met versieringen, bloemetjes, speldjes en een struisvogelveer. Dit wordt ok wel een zomerhoed genoemd en werd gedragen buiten de rouwperiode b.v. bij het gaan naar kerk, feest, doopdienst of kraamvisite. Uit de periode van rond 1900.

Op het onderste schap ziet u aan de linkerkant een witte, gehaakte muts. Deze werd gedragen bij dagelijkse werkzaamheden. Deze mutsen werden door de vrouwen zelf gehaakt en gewassen. De middelste muts is een ongewassen, witte, katoenen muts met een dubbele voorstrook. Bovenop het kapje een ingezet stukje broderiekant afgezet met muizentandjes en een strookje kant. Deze muts werd in de week gedragen als de vrouwen op visite gingen, ook wel gladjesmuts genoemd. Aan de rechterkant ziet u een kanten muts met kleine motieven in de mutsenbol. Een voorstrook van Valenciënnekant. De kraag is gemaakt van stippeltjestule en afgezet met Beverse kant.

Al deze mutsen zijn verschillend qua kant en tule. De stippeltjestule is sterker dan de gewone tule en wordt ook wel moesjestule genoemd. De mutsen zijn erg streek of plaatselijk gebonden en ook afhankelijk van het geld en de smaak van de draagster. Passend bij het gezegde ‘wie het breed heeft, kan het breed laten hangen’.

Bovenop de kast staan twee reismanden. Ten eerste een ovale korf gemaakt van gespleten riet en ook nog een korfje met klepdeksel. In de ovalen mand werd ook wel een knipmuts meegenomen op reis. Het korfje met klepdeksel was voor de breikous en andere kleine zaken die je als vrouw mee moest nemen naar de visite. Ging je op bezoek bij familie of buren dan zat ja daar niet niets te doen, maar onder het praten kon je best breien aan de breikous.

De getoonde mutsen geven een beeld van de mutsenmode in de periode 19e eeuw t/m ongeveer 1940 in de 20e eeuw. Daarna verdwenen de mutsen uit het straatbeeld.