Voorbewerking en zaaien

Voorbewerking en zaaien

In deze karloods ziet u een aantal landbouwwerktuigen.

 Tot de jaren ’60 van de vorige eeuw treffen we vooral kleine boeren aan in de Achterhoek. De grond was arm en de mensen hadden het niet breed ondanks het harde werken. Vaak was het een schamel bestaan. De gemiddelde boer had in die tijd zo’n 4 tot 8 hectare grond,  6 of 7 koeien,  15 tot 20 varkens  en een paar honderd kippen.
Het waren gemengde bedrijven. De grond diende eigenlijk alleen maar om het voer voor de koeien, de varkens en de kippen te verbouwen en de akkerbouw stond dan ook volledig in dienst van de veeteelt. Met de verkoop van melk, (varkens)vlees en eieren kwam men aan de kost.  

 Na een rustige winterperiode begon eind februari, begin maart het voorbewerken van het land met het uitrijden van de mest. Die werd met de greep op de stortkar geladen, naar het land gebracht en met een mestvork van de kar getrokken. Daarna werd het met de greep over het land verspreid. De dunne fractie van de mest, de gier, werd in de gierton gepompt en daarna over het land uitgereden. Stortkar, gierpomp en gierton ziet u hier in de loods.

 Vervolgens werd met het paard voor de ploeg het land geploegd. U ziet hier meerdere paardenploegen staan.

 Soms werd er nog wat kunstmest gestrooid, maar niet iedere boer had daarvoor het geld. U ziet hier dan ook twee kunstmeststrooiers staan, eveneens getrokken door een paard.

 Na het ploegen werd de grond met een eg geëgaliseerd en dan kon er gezaaid worden, vooral rogge, haver en gerst. Dat gebeurde in vroeger dagen met de hand, later werd veelal gebruik gemaakt van een zaaimachine, zoals u hier een exemplaar ziet staan.

 Een deel van het grasland was niet bestemd voor de koeien die in het voorjaar weer naar buiten mochten, maar moest gehooid worden, het begin van het aanleggen van een wintervoorraad. Tegenwoordig wordt er nauwelijks meer gehooid.

Om gras langere tijd te kunnen bewaren, moest het gedroogd worden. Dit hooien begon eind mei met het maaien van het gras. In vroeger dagen gebeurde dat met de zeis, later hadden de meeste boeren een maaimachine zoals u die hier ziet staan. Om het gras beter te laten drogen, werd het een aantal keren opgeschud. Oorspronkelijk gebeurde dat met de greep of de gavel, later met de vorkschudder. Een nog goed werkend exemplaar ziet u hier.
 
Als het gras droog genoeg was, werden de voorbereidingen getroffen om het hooi naar de boerderij te brengen en op de hilde of op de balken op te slaan. Daartoe werd het eerst in lange rijen bij elkaar geharkt, de zogenaamde ‘kidden’. Oorspronkelijk gebeurde dat met een houten hooihark, later met een sleephark. Zo’n sleephark ziet u hier ook staan. Nadat het hooi in ‘kidden’ was geharkt, spande de boer zijn paard voor de lange wagen, werd het hooi opgeladen en naar de boerderij gereden. Zo’n lange wagen ziet u hier ook. Op de boerderij werd het op de zolders getast en dan was, zoals dat heette, het hooi binnen.

Tegenwoordig wordt het gras niet meer gehooid, maar ingekuild om dan zo later als voer voor de koeien te dienen.

Zoals gezegd werd er in het voorjaar bemest, geploegd, geëgd en gezaaid. En daarna moest de natuur zijn werk doen totdat de tijd rijp was om te oogsten.

 In mei werden de voederbieten of mangels gezaaid en werden de voederaardappelen en de consumptieaardappelen gepoot. Het zaaien van de voederbieten gebeurde met een bietenzaaimachine, waarvan er hier enkele staan. Voor het poten van de aardappelen gebruikte de boer een aardappelpoter en later een aardappelpootmachine. Zo’n machine is hier ook te zien.