Slagerij

Slagerij

Het slagersambacht is al oeroud. Van een primitief ambacht, geboren uit noodzaak omdat de mensen vlees gingen eten, ontwikkelde het zich tot een vak dat hoge eisen stelt aan de wensen van deze tijd.
In de laatste vijftig jaar veranderde het ambacht meer dan in al die eeuwen daarvoor. De vleessector In Nederland is de grootste foodexporteur van ons land voor een bedrag van ongeveer 10 miljard euro en biedt werk aan 12.000 mensen. De Nederlandse vleessector streeft er naar om in 2025 vijftig procent van de mest te verwerken tot een waardevolle grondstof.
Het slachten van vee voor menselijke consumptie en de uitoefening van het slagersambacht hoorden voor de Tweede Wereldoorlog  onlosmakelijk bij elkaar.

Bijna alles wat u in deze winkel ziet, komt uit de nalatenschap van Ans en Fred Rosendahl. In Doetinchem hadden zij 41 jaar lang een ambachtelijke slagerij.

Bij gebrek aan opvolgers zijn er veel slagers die stoppen. Nederland telt nu 1900 slagers en hiervan zijn er 100 die nog zelf slachten. Doetinchem had in 1960 nog 16 slagerijen en in het jaar 2004 was slager Rosendahl de laatste  zelf slachtende en zelf worst makende slager in Doetinchem.

Voor het slachten en het maken van worst  ziet u hier verschillende machines en gereedschappen uit die tijd.  Zo ziet u o.a. gehaktmolens, machine om blikken te sluiten, stop- of vulbussen voor de worstmakerij, cutter voor het maken van o.a. boterhamworst, kookworst, rookworst, leverworst, enz.  Linksboven ziet u achter- en schouderham, kokers, vorm voor leverkaas en een pasté-vorm.
De koelceldeur uit 1930 werd gekoeld met staven ijs.
Ook ziet u 2 weckflessen met vlees uit 1942. Apart en zeldzaam is de kaantjes pers.
 Voor het slachten liggen er hakmessen, snijmessen, schietmaskers, aanzetstalen, krabbers, worstenpinnen (van sleedoorns), hakblok, snijmachine, enz.

Na het aan huis slachten bij de boeren was de boer trots op zijn vetgemeste varken om dat de buren (naobers) te laten zien en werden ze uitgenodigd. Ze prezen dan dat het varken geweldig mooi en vet was (vet priezen) en dan was er een borrel.

In 1918 kwamen er verschillende wetten zoals de vleeskeuringswet. Van 1940 tot 1949 was het vlees op de bon (vleesdistributie) en werd alles wat met vlees te maken had van bovenaf geregeld. Zo was er eenheidsworst van 11 cent per 100 gram. Toen het vlees weer van de bon was, moesten de slagers weer op eigen benen leren staan. 

Slagersonderwijs was er vanaf 1923, maar volgen daarvan was nog niet verplicht.