Thans bevindt u zich in de apotheek van een dierenartsenpraktijk ongeveer uit de tijd van de jaren 1930-1950. In die jaren sprak men nog niet van dierenarts, maar van veearts. Deze laatste hield zich voornamelijk bezig met het genezen van het ‘vee’ dus vooral met koeien, paarden en varkens. Van dierenarts sprak men pas vele jaren later, toen hij zijn kennis ook ging toepassen op kleine huisdieren, zoals honden en katten. Ook spreekt men hier nog van hij, omdat in die jaren een vrouwelijke veearts bijna ondenkbaar was. Iets wat tegenwoordig wel anders is.
Veearts zijn was in die jaren een zwaar beroep. Men werkte vaak alleen in de praktijk, wat betekende dat men 7 dagen per week in touw was, dag en nacht, door weer en wind, op slecht begaanbare wegen die vaak niet meer dan een karrenspoor waren, op weg naar een veraf gelegen boerderijtje met nauwelijks verlichting en verwarming. De films over dr. Vlimmen en dr. Herriot geven een goed beeld hoe het er in die tijd aan toe ging.
De telefoon die u aan uw rechterhand ziet is een prachtig exemplaar uit de tijd dat er nog maar weinig mensen in het bezit waren van zo’n wonder der techniek.
U ziet recht voor u een grote medicijnkast met daarin tientallen potten, waarin de grondstoffen voor nog te bereiden medicijnen zaten. De veearts maakte namelijk alle poeders en zalven die hij nodig had zelf . De antibiotica die nu verkrijgbaar zijn in de vorm van tabletten, pasta’s en zalven waren er toen nog niet. Pas in de tweede wereldoorlog werden de antibiotica, zoals sulfa en penicilline, voor het eerst op grote schaal toegepast.
Verder ziet u in deze ruimte allerhande instrumentarium dat door veeartsen werd gebruikt, zoals een verlosapparaat, ook wel geboortekrik genoemd. Verder verschillende typen trocards om bij koeien die ‘aan de wind zijn’ levensreddend op te treden. In de vitrine liggen enkele instrumenten die gebruikt werden bij de ‘subcutane foetotomie’. Met deze verlosmethode kon de vrucht zonder al te groot risico voor het moederdier onderhuids worden verkleind en in stukken naar buiten worden gebracht. Pas veel later paste men de ‘percutane foetomie’ toe, die bij veel oudere plattelanders nog bekend is als ‘het afzagen’ van het kalf. Daarna deed in de zestiger jaren de keizersnede zijn intrede.
De huidige dierenartsenpraktijk ziet er heel anders uit en is niet meer met deze te vergelijken alhoewel sommige dingen nooit zullen verdwijnen. Ze zijn hooguit wat moderner.