Dit is de boerenkeuken, met fornuis, welke diende als verwarming en om op te koken.
Links, achter de muur, ziet u de ingebouwde oven voor het bakken van brood. Eén á twee dagen voor het bakken, werd de oven opgestookt met takkenbossen. De as werd eruit gehaald en het bakken kon beginnen. Grotere boeren hadden veelal een eigen bakhuis met oven buiten op het erf.
Aan de zijwand ziet u een lepelrek met tinnen lepels.
In de hoek, de waterpomp. Daarvóór was er meestal een waterput, en later een pomp, buiten.
Boven het fornuis ziet u de wieme, waar de worsten aan worstespielen, tussen de balkjes hangen om te drogen. Meestal werd er in november geslacht en bloed, lever, spek en vlees werden verwerkt tot worsten, balkenbrij en hoofdkaas. Grote stukken spek, hammen en soepbotten werden met zout ingelegd in een kuip. Ook werden verse worst, gebraden ribben en vlees ingemaakt in weckflessen, net zoals groenten en fruit uit eigen tuin en boomgaard. Lever- en bloedworsten werden meteen na de slacht in de wieme opgehangen en later volgden de gezouten hammen en het spek.
Zo werd er een hele voorraad aangelegd.
In de kelder ziet u nog een aantal gevulde flessen en Keulse potten, voor het maken van zuurkool, een snijbonenmolen en nog andere oude gebruiksvoorwerpen.
Op de tafel ziet u een verzameling koekjespersen, koekjesplanken en andere bakbenodigdheden.
Deze laatste uitstalling wordt nog wel eens gewisseld.