Melkcontrole

Melkcontrole

Voor de boer was het belangrijk melk van goede kwaliteit te leveren, want dat bepaalde mede de prijs die hij ontving. Daarom kwam één keer per twee weken de ‘monsternemer’ op de boerderij. Die was bij het melken aanwezig en nam van de melk van iedere koe een monster. Ook mat hij hoeveel liter melk iedere koe gaf. De uitrusting van de monsternemer ziet u in de vitrine: een unster, een monsterschepje en monsterflesjes. En niet te vergeten het monsterboekje waar de melkgegevens van iedere koe in werden genoteerd. 

De monsters werden in het laboratorium van de zuivelfabriek geanalyseerd op onder meer vetgehalte, eiwitgehalte, reinheid en kiemgetal (de hoeveelheid bacteriën in de melk). De resultaten kwamen weer in het monsterboekje terecht.

Zoals gezegd werd de melk bij de boeren opgehaald door de melkrijder die ze naar de fabriek bracht om verder verwerkt te worden. Maar voordat de melk de fabriek in ging werd gecontroleerd of die van voldoende kwaliteit was. Met name werd aan de voorkant gekeken naar de zuurgraad. Als de melkontvanger het niet vertrouwde deed hij de zogenaamde alcoholproef. Met behulp van een alcoholmeter kon hij heel snel zien of de melk te zuur was. Zo’n alcoholmeter ziet u hier. Later kwamen de elektrische zuurgraadmeters in gebruik, waarvan wij ook een exemplaar hebben. Anekdotisch zijn nog de verhalen van de voorwerpen die soms in de melkbussen  werden aangetroffen: vorken, lepels, stenen, zelfs poetslappen en luiers.

In de fabriek werd de melk verwerkt tot een keur van producten. In de hoogtijdagen werd er in Zelhem behalve afgeroomde melk, karnemelk, wei, melkpoeder, boter, kaas, yoghurt en vla geproduceerd. En voor ieder product golden strenge kwaliteitsnormen. En die werden in het eigen laboratorium gecontroleerd. Zo’n laboratorium ziet u hier. Enkele belangrijke instrumenten zijn een broedstoof voor het bepalen van eventuele bacteriële verontreinigingen, een handcentrifuge, een elektrische zuurgraadmeter,  een alcoholmeter, meerdere (micro)balansen, een microscoop en een toestel van Meijhuizen voor het bepalen van het vochtgehalte in kaas.

Een bijzondere taak van de zuivelfabriek was de identificatie en registratie van koeien. Tegenwoordig krijgt iedere koe twee gele flappen in zijn oren met een nummer en een barcode. Maar vroeger ging dat op een andere manier. Enkele weken nadat een kalf was geboren kwam de ‘kalverschetser’ op de boerderij en maakte een tekening van het vlekkenpatroon. Die schets kwam in het ‘schetsboekje’. Zo kwam de hele veestapel van de boer in dat schetsboekje. Daarin werd niet alleen de schets opgenomen, maar werd ook de naam, de afstamming en geboortedatum vermeld.

U kunt hier nog enkele oude schetsboekjes bewonderen.